Cluster twee komt na het achteruit parkeren en bestaat uit zes oefeningen. Al deze oefeningen worden op lage snelheid uitgevoerd. De snelheden verschillen van ongeveer 5 kilometer per uur tot ongeveer 12 kilometer per uur.
Het langzame cluster bestaat uit:
- Langzame slalom (verplicht)
- Wegrijden uit parkeervak
- Halve draai (links of rechts)
- Denkbeeldige acht
- Stapvoets rechtdoor rijden
In het langzame cluster worden veel fouten gemaakt. In het langzame cluster zit een verplichte oefening, dat is de langzame slalom. Er wordt ook een oefening uit dit cluster gekozen door de examinator.
Inhoudsopgave
Tips voor het langzame cluster
Het langzame cluster wordt door veel motorrijders gezien als lastig cluster. Je moet je balans weten te houden. De langzame slalom is een verplichte oefening in dit cluster. Naast de langzame slalom krijg je nog een keuze oefening, vaak is dit het achtje maar kan natuurlijk ook een van de andere oefeningen zijn.
In het langzame cluster wordt bekeken hoe goed je de motor op lage snelheid onder controle hebt. Belangrijke punten waar op gelet wordt zijn:
- Bediening van de motor
- Langzaam rijden
- Gebruik van een slippende koppeling
- Gebruik van de achterrem
- Balans op de motor op lage snelheid
Er zijn meestal verschillende manieren om door de oefeningen heen te komen. De meeste oefeningen worden makkelijker als je je achterrem gebruikt om de snelheid te regelen. Het wegrijden uit een parkeervak is de enige uitzondering, deze wordt niet makkelijker door je achterrem te gebruiken.
Bij veel van de oefeningen is het de bedoeling dat je met een trekkende motor moet rijden. Dit betekend dat je motor aangedreven blijft. De motor wordt hier stabieler door. Een trekkende motor krijg je door een beetje gas te geven, optioneel je koppeling te gebruiken (dit is bij stapvoets rijden nodig omdat je motor anders kan afslaan) en de voetrem te gebruiken voor de snelheid. Als je de voetrem los laat en dezelfde hoeveelheid gas blijft geven zal de motor dus wat harder gaan rijden.
De oefeningen worden afgekeurd wanneer je deze onjuist uitvoert. Als je je voet aan de grond moet zetten is de oefening onjuist uitgevoerd, ook als je kegels omrijd of meer ruimte nodig hebt dan de kegels je geven wordt de oefening niet goedgekeurd.
Langzame slalom
De Langzame slalom is de verplichte oefening uit het langzame cluster. Je moet voor deze oefening tussen paaltjes door rijden die drie meter uit elkaar staan. Omdat de paaltjes dicht achter elkaar staan zul je vrij langzaam door de oefening moeten rijden.

Er is geen begin streep voor de langzame slalom. Zorg dus dat je voldoende ruimte hebt om je snelheid al voor de oefening te regelen. Een snelheid van 5-8km/h wordt aangeraden maar er is geen maximale of minimale snelheid. Ga je langzamer dan dat dan zul je merken dat de motor de neiging heeft om om te vallen. Ga je sneller dan zul je niet kort genoeg kunnen sturen en neem je de pillonnen mee.
Rij recht op de slalom af en begin enkele meters voor de eerste pillon met sturen.
Stuur al voor de eerste pillon zo dat je goed in het midden van de eerste slalom uit komt.

Blijf altijd hoog kijken, het liefst naar de horizon, als je je richt op de pillonnen voor je zul je daar ook naartoe gaan en deze dus raken.
Als je de slalom gered hebt rijd je in een rechte lijn weg van de oefening.
Bediening van de motor:
Tijdens de oefening rijd je met je voet op de achterrem. Dit zorgt voor stabiliteit. Ook gebruik je de koppeling. Gas geven is in de meeste gevallen niet nodig en maakt de oefening enkel gecompliceerder dan deze al is.
Houding van de bestuurder: Tijdens het sturen zit je recht op. Hoe verder je over je stuur gaat hangen hoe lastiger de oefening wordt. Verder stuur je met het stuur, niet met je heupen. Je gaat te langzaam om met de motor schuin door de paaltjes te gaan.
Wegrijden uit een parkeervak
Een van de optionele oefeningen is het wegrijden uit een parkeervak. Er kan zowel een variant naar links als een variant naar rechts van je gevraagd worden.
Tijdens de oefening staat je motor in een parkeervan van 2 meter breed en 3 meter lang. Het doel van de oefening is dat je een denkbeeldige rijbaan op rijd.
Je begint de oefening door te kijken waar je heen wil gaan. Controleer ook of er niets aan komt op de denkbeeldige rijbaan. Dit is niet verplicht maar wel een goede gewoonte.

Het maakt niet uit welk been je op de grond hebt staan. Daarom wordt het altijd aangeraden om bij een bocht naar rechts je rechter voet op de grond te zetten en bij een bocht naar links je linker voet op de grond te zetten.

Rijd rustig weg met slippende koppeling en kijk waar je heen wil gaan. Verlaat de oefening door er rechtdoor uit te rijden.
Bediening van de motor:
Tijdens de oefening mag je je voetrem, koppeling en gas gebruiken. Het gebruik van de voetrem is niet verplicht maar kan de oefening wel makkelijker maken.
Houding van de motorrijder
Zorg dat je goed recht op je motor zit. Wanneer je teveel naar voren leunt wordt het sturen een stuk lastiger. Houd je benen tegen de tank voor extra balans. Schuin bij het wegrijden je motor goed af zodat je de bocht korter kunt maken.
Halve draai
De halve draai voer je uit als je een u bocht wil maken op een weg. De oefening is niet verplicht en kan zowel links als rechts om uitgevoerd worden. Naar links is de oefening makkelijker dan naar rechts. De halve draai voer je uit in de eerste versnelling. Je geeft wat gas en gebruikt de voetrem om de motor af te remmen.

De oefening bestaat uit het inrijden van de oefening, hier mag je zo veel ruimte voor nemen als je nodig denkt te hebben. Gebruik de beschikbare ruimte ook, anders maak je het jezelf alleen onnodig lastig. Zorg dat je gas geeft tot je ongeveer 14-16km/h rijd. Nu houd je je gas constant en gebruik je je voetrem om tot 12km/h af te remmen. Met deze snelheid kun je de halve draai het makkelijkst maken
Je rijd de oefening in terwijl je een constante snelheid houd. Na de tweede pylon draai je in een vloeiende beweging binnen zes meter de motor 180 graden zodat je een u bocht gemaakt hebt. Je rijd in een rechte lijn met constante snelheid de oefening weer uit.
Je kunt de oefening iets makkelijker maken door vlak voordat je de bocht naar links maakt even naar rechts te sturen. Dit helpt bij het inzetten van de bocht omdat je motor al de kant op zal kantelen die je helpt bij het maken van de draai. Andersom werkt dit natuurlijk hetzelfde, bij een bocht naar rechts stuur je eerst even naar links zodat je motor naar rechts gaat hangen, nu kun je de motor rechts makkelijn naar beneden duwen zodat je de bocht soepel kunt maken.
Zorg er ook voor dat je de motor goed afschuint, hoe schuiner je je motor hebt hoe korter je draai zal zijn.
Houding van de motorrijder
Zorg dat je recht op de motor zit. Sturen wordt veel moeilijker als je voorover hangt. Je kunt bij een bocht naar rechts links op je zadel gaan zitten, zo kun je de motor verder over laten hellen. Bij een bocht naar links ga je natuurlijk rechts op je motor zitten. Dit is niet verplicht. Zorg er wel voor dat je zelf recht op je motor zit, de motor moet schuin, anders kun je de bocht niet maken. Dit noem je afschuinen.

Bediening van de motor
Het gebruik van de voetrem is optioneel maar maakt de oefening wel een stuk eenvoudiger. Op lage snelheid heb je veel meer controle over de motor wanneer je de voetrem gebruikt.
Denkbeeldige acht
Wanneer je de halve draai onder de knie hebt is een logische volgende stap het maken van een denkbeeldige acht. Deze oefening is iets lastiger dan de halve draai omdat je zowel een draai links als rechts moet maken achter elkaar. De denkbeeldige acht is geen verplichte oefening maar wordt wel vaak door de examinator gevraagd omdat het een goed beeld geeft van hoe de motorrijder de motor op langzame snelheid onder controle heeft.

De oefening wordt uitgevoerd in een vak van 12 bij 6 meter. Je hebt dus zes meter de ruimte voor je draai, in principe is dat meer dan voldoende.
Je rijd de oefening op dezelfde manier in als de halve draai, houd je motor trekkend en regel met je voetrem de snelheid al voordat je de oefening in gaat.
Je rijd nu voorbij de twee pilonnen. Je rijd de oefening altijd rechts binnen.
Na de tweede pillon begin je met het inzetten van je draai. Eerst een bocht naar links waarbij je goed afschuint.
Vervolgens rij je tussen de twee middelste pilonnen door en maak je een halve draai naar rechts. Zorg dat je voldoende ruimte neemt bij de inzet van je draai naar rechts. Blijf draaien met de motor, je gaat weer midden door de twee pilonnen heen en verlaat aan de rechterkant recht de oefening.
Let er op dat je ten alle tijden ver genoeg de bochten door kijkt zodat je uitkomt waar je wil uitkomen. Als je naar de pilonnen of naar de grond kijkt dan zul je daar ook heen gaan.
Een veelgemaakte fout bij het achtje is het onjuist kijken en niet ver genoeg de motor afschuinen. Ook hebben veel mensen moeite bij de tweede bocht omdat ze te dicht langs de pilon gaan. Zorg dat je het hele vak gebruikt.
Houding van de motorrijder
Tijdens de denkbeeldige acht zit je meestal recht op je motor. Je kunt schuin op je zadel zitten om de halve draai makkelijker te maken maar dan zul je halverwege de oefening op de andere kant van je zadel moeten gaan zitten. Zorg dat je niet gaat leunen met de motor maar dat je alleen de motor van je af drukt, zelf blijf je recht zitten.
Bediening van de motor
Je rijd met ongeveer 15km/h op de oefening af, nu gebruik je je voetrem om de motor af te remmen tot 12km/h. Zorg dat je het gas wel constant houd. Het lijkt wat vreemd om gas te geven en te remmen tegelijkertijd maar dit zorgt er voor dat je de oefening makkelijker door komt omdat je meer stabiliteit hebt.
Stapvoets rijden
Een van de opdrachten die door veel motorrijders makkelijker bevonden wordt is het stapvoets rijden. Je rijd hierbij in een rechte lijn schouder aan schouder met de examinator. Sommige examinatoren willen de opdracht vanuit stilstand zien, soms kun je ook de oefening inrijden en je snelheid vooraf regelen. Als dat zo is, maak daar dan ook gebruik van.
De opdracht is 20 meter schouder aan schouder rijden, de snelheid zal rond de 5-7km/h liggen, afhankelijk van de loopsnelheid van de examinator.

Tijdens de oefening rij je met een slippende koppeling, gas geven is niet nodig. Je rijd rustig en bepaalt het tempo met je voetrem.
Tijdens de oefening wordt er op de balans en de bediening van de motor. Je voetrem mag je gebruiken, een slippende koppeling is verplicht.
Let tijdens het uitvoeren van de oefening er op dat je voldoende naar de horizon kijkt, let niet teveel op de pilon, anders raak je deze.